Hoofdstuk 1 — De Aanvang van de Razzia: 9–11 november 1944
Op de avond van 9 november 1944 begon de Duitse bezetter met de voorbereidingen voor de grootste mannenrazzia uit de Nederlandse geschiedenis. Maar liefst 8.000 Duitse soldaten bezetten strategische plekken in Rotterdam en Schiedam: bruggen, pleinen, hoofdwegen en belangrijke kruispunten. Het telefoonverkeer werd volledig afgesloten. De steden werden hermetisch van de buitenwereld afgesneden. Niemand kon er nog in of uit, en communicatie was onmogelijk.
In de vroege ochtend van 10 november 1944, en voortgezet op 11 november, voltrok zich de razzia in volle hevigheid. In vrij korte tijd werden ruim 52.000 mannen tussen de 17 en 40 jaar opgepakt. Sommigen werden van straat geplukt, anderen uit hun huizen gehaald, soms letterlijk uit bed getrokken. Mannen die probeerden te vluchten via achtertuintjes, zolders of stegen werden opgejaagd, omsingeld of onder schot gehouden.
De operatie was strak georganiseerd, meedogenloos uitgevoerd en bedoeld om zoveel mogelijk dwangarbeiders te leveren voor de Duitse oorlogsindustrie, die in de herfst van 1944 dringend nieuwe arbeidskrachten nodig had.
Het was in deze massale deportatie dat uiteindelijk ook mijn vader, Hendrik Willem Gaertman — wiens naam ik draag — werd weggevoerd naar het Arbeitserziehungslager Augustaschacht te Ohrbeck nabij Osnabrück.
Bij de laatste herdenkingen bleek dat ruim 500 van de opgepakte mannen het niet overleefden. In de wandelgangen werd echter gefluisterd dat het aantal slachtoffers mogelijk zelfs rond de 2.000 lag. Zijn lot, zoals dat van zoveel anderen, markeerde het begin van een lijdensweg die gruwelijk en mensonterend was.